Esmée Adrienne van Eeghen

'Ontroerend teder,' 'Een verraadster,' 'Wulps jong vrouwtjesdier.'

Bijna een halve eeuw na de oorlog laat ze niemand die haar gekend heeft onverschillig.

Met nauw verhulde passie spreken wie haar gekend hebben over de Amsterdamse patriciersdochter die in Friesland verzeild raakte.

In een behoudend gereformeerd milieu terechtkwam, waar de mannen met open monden op dit fenomeen reageerden.

Daar begon de mythe, en die duurt tot de dag van vandaag voort. Bewonderd werd ze in Friesland, niet geaccepteerd, en het raadsel Esmée van Eeghen werd ook daar in de polders niet ontrafeld.

Veertig jaar na haar 'executie' zijn mannen nog verliefd op haar, walgen anderen van haar voor hen vaststaande verraad.

Het zal moeilijk zijn een intrigerender, raadselachtiger, eigenzinniger,

hartstochtelijker levende vrouw uit de jaren 1940-'45 op te sporen dan

deze heldin(?)/verraadster(?).

De legpuzzel van een fascinerende vrouw.

Esmée van Eeghen was mooi.

Als ze binnenkwam keek iedereen op.

Ze was sterk en avontuurlijk, intelligent en geestig, dapper, warm en royaal.

Ze kon drinken en vloeken als een ketter en ze ging met de revolver om als geen ander.

Ze was rijk en stamde uit twee oude,voorname families.

Haar moeder was jonkvrouw Minette Adrienne van Lennep, 'een wijze, verstandige, genereuze vrouw', haar vader was Reginald van Eeghen, directeur van de Amstel-brouwerij, 'een deugniet die de duiten verdonkerde'.

Esmée van Eeghen was eenentwintig jaar toen de oorlog uitbrak en ze was zesentwintig toen ze door de Sicherheitsdienst (SD) werd vermoord en vlak buiten Groningen in het Van Starkenborghkanaal werd gegooid.

Na haar dood werden, wat ooit haar goede eigenschappen waren, precies tegenovergesteld benoemd.

Ze zou wispelturig zijn geweest, en deloyaal, losgeslagen, nymfomaan en hysterisch:een vrouw met een 'ontstellende seksuele ervaring'.

De kroniekschrijvers hebben niet veel goede woorden voor haar over en dr. L. de Jong noemt haar bij de bekendste Nederlandse verraadsters.

Zonder al te grote druk van de SD zou ze namen genoemd hebben van zeker vijf mensen uit het verzet, maar De Jong trekt dat in hetzelfde hoofdstuk in twijfel (Het koninkrijk

der Nederland in de Tweede Wereldoorlog, deel 7).

Van generaal Eisenhower kreeg ze postuum een dankbetuiging voor haar hulp aan neergeschoten Amerikaanse en Engelse vliegers.

En haar vrienden uit het verzet en haar minnaars zijn ervan overtuigd dat zij niet het soort vrouw was dat iemand zou verraden.M.R. L.H.N.F.M. ridder Bosch van Rosenthal, een imposante man, stevige juchtleren schoenen ondereen grijs streepjespak, verrekijker

binnen handbereik, oud-burgemeester van Rhenen, kent Esmée uit de uitgaanswereld van voor de oorlog.

Hun achtergrond is dezelfde: 'De volmaakt oude wereld.

Er was veel personeel, maar er werd zuinig geleefd, twee boterhammen met beleg en daarna

tevredenheid.

Het leven was van een grote eenzaamheid: eten moesten we in de nursery, en je

moeder was een mevrouw die lekker rook, die je af en toe dag mocht zeggen.'

Het sociale leven van de jongelui speelde zich voor een groot deel af op intekenbals in de provincie, een huwelijksmarkt voor de zoons en dochters van goede families.

Er waren knechten in livrei, geleend van de grote buitens - 'Als je daar goed mee was kreeg je wel een glaasje whisky' - en er waren chaperonnes: 'Anstandswouwouers.' Je droeg rok en je was op je 'best behaviour'.

Als je een keer te veel dronk, werd je nooit meer gevraagd.

Bosch van Rosenthal: 'Het luisterde allemaal heel nauw, als je met meisjes uit Utrecht naar

een bal in Amsterdam ging, hadden ze geen goeie jurken aan en geen aanvaardbare kousen.

Ze hadden de schitterendste juwelen, maar in kleren waren ze sober.

Van Esmée waren we allemaal weg, het was een grote, forse blonde pop, met een elementje van Indisch.

Een meisje waar je wel wat mee kon beginnen, een goeie stouterd.'

De ouders van Esmée waren gescheiden, de familie van haar moeder kwam van het Manpad,

en buiten aan de oude weg tussen Haarlem en Leiden.

Het waren intellectuele, boeiend mensen.

Mevrouw Bosch van Rosenthal herinnert zich Esmées vader: 'Richie van Eeghen, een

leuke vent, een beetje Engels, de vrouwen waren nogal dol op hem.

Hij danste cheek to cheek met een getrouwde vrouw, echt het zwarte schaap van de familie, vreselijk stout.'

Er is wel eens geaarzeld om Esmée toe te laten op de inteken bals, door het gedrag van haar vader, maar omdat iedereen zo gesteld was op haar moeder werd ze toch gevraagd.

Ridder Bosch van Rosenthal weet nog precies Eén bepaalde keer dat hij met Esmée danste: 'Ze had een nogal wufte jurk aan, lamé.

Dat stond haar goed met dat blonde haar en dat ietsje mysterieuze.

Ze danste nogal woest, een wals.

Esmée speelde echt een rol in die wereld, toen

de oorlog kwam was dat op, voorbij.'

In de oorlog kende hij Esmée in een heel andere rol: 'Ze kwam bij mijn vader (jonkheer mr .dr.LH.N. ridder Bosch van Rosenthal, oud-commissaris van de Koningin in Utrecht en een

groot verzetsman) om stukken te brengen en te halen.

Wat het precies was weet ik niet, daar werd niet over gesproken.

In1943 werkte Esmée van Eeghen in het Burgerziekenhuis in Amsterdam, als verpleegster. Samen met Henk Kluvers, toen haar minnaar, student medicijnen .

En assistent in hetzelfde ziekenhuis, trok hij naar Leeuwarden om daar onderdak te organiseren voor studenten die weigerden de loyaliteitsverklaring te tekenen.

Kluver is nu huisarts in het Gooi, hij praat met passie over Esmée, een grote liefde, nog

steeds, dat is duidelijk.

Als hij aangedaan is, gaat hij voor het raam van zijn werkkamer staan, kijkt naar buiten en trekt getergd aan zijn sigaar.

Hij wilde haar niet in Friesland in het verzet hebben omdat ze te kwetsbaar was, als niet Friezin in dat milieu. 'Als verschijning viel ze te veel op, ze paste beter in Bentveld of in Den Haag’.

Hij vond haar ook niet hard genoeg voor het illegale werk: 'Ze kon het wel aardig camoufleren, maar ze was te lief.

Eigenlijk is ze naar Friesland gekomen omdat ze bij mij wilde blijven.

Dat klinkt ijdel, maar het was wel zo.

Ze leerden elkaar kennen in het Burgerziekenhuis, het was begin 1943: 'Qua eten, en niet alleen dat, al een wanhopige situatie.

Het gebeurde tijdens de dagelijkse visite van de specialist met de assistenten op de zaal vol patiënten met in de staart van de cortége verpleegster Esmée Eeghen en co assistent Henk Kluvers.

Hij waarschuwd dat het een keukenmeidendroom lijkt:’Op een gegeven moment liet Esmée een ei in de zak van mijn witte jas glijden .

Een ei!

Even later hing ik over een bed en krak ging het ei.

Ik keek op en keek in de beeldschone ogen van Esmée.

Ze was een elegante, jonge vrouw met grote Melancholieke, gazelleachtige ogen.

Ze kleedde zich erg gesoigneerd en ze had een exorbitant gevoel voor humor, ze was wat Engelsen witty noemen, ad rem zonder ooit rauw te zijn of kwetsend.

En ze was ontroerend teder. Aan de ene kant had ze dat aristocratische en daarmee in fel contrast was ze het sensuele jonge vrouwtjesdier.'Hij haalt een herinnering op aan een afspraak in het koffiehuis tegenover het Centraal Station in Amsterdam waar Esmée rustig met de obers zat te flirten toen hij binnenkwam.

'Dat was not done, bovendien was je als jongeman toch jaloers.'

De gezamenlijke reis naar Leeuwarden zal hij nooit vergeten: 'We waren met z'n tweeën meteen in de Wehrmacht-coupé gedoken, daar zat je het veiligst want daar had je geen controle.

We waren verliefd, intens verliefd en Esmée was een beeldschone praatster.

Dan kon je toch niets gebeuren.'

In Enkhuizen werd het even moeilijk, daar veel bewaking, maar ze kwamen veilig op de boot naar Stavoren.

'Bluf was het, deels onderschatte je het gevaar en deels was je zo zeker van jezelf.

De film Soldaat van Oranje geeft de situatie het beste weer.' Als illustratie vertelt hij hoe Amstersdamse studenten op weg naar hun onderduikadres in Friesland op het station in Leeuwarden de trein rolden: hoed achterop het hoofd en net niet het 'Io vivat' zingend. 'We wisten niet waaraan we begonnen, in eerste instantie was het mofje-pesten.

In Leeuwarden kwamen we in een heel andere wereld, we dachten dat een comité zou klaar staan om royalty te ontvangen.

In plaats daarvan was er een in het begin zeer terughoudend contactpersoon, in mijn geval ds. Van der Wittel.'

Die eerste nacht in Friesland sliepen ze in het Oranje hotel, de volgende dag ging Esmée terug naar Amsterdam.

Regelmatig kwam ze naar Leeuwarden, 'om samen te zijn'.

Henk Kluvers: 'Zo lang mogelijk heb ik geprobeerd de boot af te houden, maar van lieverlee

ging ze mee op klussen.', De dag van de overval op het Arbeidsbureau aan het Zaailand in Leeuwarden kwam ze voorgoed naar Leeuwarden.

Dat was 25 juli 1943.

Met een petje op en een zwart gemaakte tand kwam Henk Kluvers terug van de overval.

'En daar liep ze, in de Beetgumerstraat, in een zogenaamde oude regenjas, dan dacht ze dat ze niet opviel.

Omdat ze goed kon praten en heel intelligent was - binnen een maand sprak ze Fries

maakte ze het wel in het noorden, aan één kant.

Aan de andere kant bleef ze een beeld schone zwaan in een bijt met vreemde eenden.

The denial of something that is unknown to the group.

Daar ligt de grond van de problemen die later kwamen.'

Hij haalt de filosoof Schubart aan die het over de oerhuiver heeft: de angst voor de religie en

het fascinerende van de erotiek.

'Die oerhuiver speelde bij de orthodoxe figuren in het noorden een gigantische rol.

Esmée was een aantrekkelijke jonge vrouw waar veel mannen verlekkerd naar keken, maar niet aan mochten komen.

Dat leidde tot felle jaloezie.'

De Amsterdamse verzetsman Piet Meerburg, toen ex-student rechten, later onder andere oprichter van de studenten bioscoop Kriterion, herinnert zich Esmée heel goed.

'Een fascinerende vrouw, ik ben een van de weinigen die niet verliefd op haar waren.

Hoe zegt je dat: er zat adel in.

Ze was internationaal opgevoed en dat hing om haar heen, ze had een gemakkelijke manier van met mensen omgaan. Ze was wat ouder dan wij, ik denk dat ze vierentwintig of vijfentwintig was.'

Op verzoek van Piet Meerburg ging Henk Kluvers naar Leeuwarden om daar Krijn van den

Helm, een van de Friese KP-leiders (KP: knokploeg) te helpen, 'Krijn was direct gecharmeerd van Esmée, hij zag meteen dat hij haar wel gebruiken kon.

Ik vraag me af of zij in het begin wel wilde. Ze wou bij Henk zijn, ik denk dat dat haar argument was om koerierster van Krijn te worden,"Wat de aanleiding ook was, kort na haar aankomst in Leeuwarden zat ze tot over haar oren in het verzet.

Ze bracht joodse kinderen uit Amsterdam onder, ze zocht onderkomens voor studenten en voor volwassen joden en ze sjouwde de hele provincie door met bonnen en papieren voor de onderduikers.

Samen met Krijn van den Helm haalde ze in een ambulance neergeschoten geallieerde vliegers op, ze vervoerde wapens en ze deed mee aan overvallen.

Als hoofdkoerierster van Krijn van den Helm was ze bij alle belangrijke vergaderingen van het Friese verzet.'Er was welhaast geen onderdeel van het verzet te noemen waarin zij geen aandeel had,' schrijft A. Brouwer, rechercheur bij de politieke rechercheafdeling in Leeuwarden (proces verbaal 29 november 1946).

En Piet Oberman, leider van de KP in Friesland vanaf zomer 1944, verklaarde in een na de

oorlog door de politieke rechercheafdeling Leeuwarden ingesteld onderzoek naar de activiteiten van Esmée van Eeghen dat 'zij zeer belangrijk illegaal werk heeft verricht.

Haar flink en kordaat te noemen is feitelijk te zwak uitgedrukt; zij stond nergens voor en kende ogenschijnlijk geen vrees, Het is mij bekend dat zijvoor Krijn van den Helm en daarmede voor de verzetsbeweging de meest gevaarlijke opdrachten heeft uitgevoerd.'

Hij verklaarde verder dat Krijn van den Helm, zijn voorganger in de leiding van de KP, alles

wat er in de verzetsbeweging in Friesland omging met haar besprak, en dat zij op zijn verzoek veel speciale opdrachten uitvoerde.

'Esmée: was buitengewoon goed op de hoogte van alles wat betrekking had op de verzetsbeweging in Friesland en zij kende veel leidinggevende illegale personen in andere provincies met wie zij als hoofdkoerierster in aanraking kwam.

Zij woonde meermalen belangrijke besprekingen bij op het hoofdkwartier van de KP, destijds

gevestigd ten huize van de heer Harm Kingma, directeur van een timmerfabriek in Leeuwarden en zijn vrouw Annie.

Geheel alleen heeft zij onder andere wapentransporten naar Limburg en Amsterdam verzorgd.'

Annie Kingma-Jager is nu vijfenzeventig jaar en woont nog steeds in Leeuwarden.

De timmerfabriek en het woonhuis ernaast, in de oorlog een veilig onderkomen voor de illegaliteit, omdat ze afgelegen en moeilijk bereikbaar buiten Leeuwarden aan de Dokkummer Ee lagen, zijn afgebroken.

Op die plek staat nu de Krijn van den Helmschool, in een nieuwbouwwijk.

In het onderzoek dat na de oorlog werd ingesteld naar het doen en laten van Esmée van

Eeghen verklaarde Annie Kingma dat haar eerste indruk van Esmée 'bepaald slecht' was:

'Ik vond haar een eigenaardig vrijpostig wezen en dit was zelfs zoo sterk dat ik Krijn (van den

Helm) verzocht niet weer met dit meisje bij ons te komen.

Later echter toen Esmée vaker kwam leerde ik haar beter kennen en ging haar, ondanks haar vele eigenaardigheden, om het vele werk dat zij verzette zelfs hogelijk waarderen.'

In haar verklaringen noemt ze haar 'vroeg rijp, een vrouw met een ontstellende seksuele erva-

ring'.

En 'een wisselvallig, losgeslagen type, van wie je niet op aan kon.

Je kon nooit goed

hoogte van haar krijgen, maar het eigenaardige was dat iedereen van haar zeer veel, bijna alles

door de vingers zag. Esmée was nu eenmaal Esmée.

Daarbij kwam natuurlijk dat zij werkelijk enorm veel illegaal werk verrichtte en de meest gevaarlijke opdrachten op zeer koelbloedige wijze volbracht.

In haar werk was zij ontzettend flink, ze stond werkelijk nergens voor.'

Annie Kingma nu: 'Ze was een bijna dagelijkse gast. Boven in huis was een grote kamer waar

ze wel 's bleef slapen.

Op een keer dat ik toevallig boven kwam, stonden daar de schoenen van Esmée en Krijn van den Helm - met hun revolvers erin.

Terwijl de kinderen, ik had er vier, daar rustig speelden.

Soms had ze wel 's erg weinig verantwoordelijkheidsgevoel, maar voor de rest was het een schat.'

Er doen in Friesland veel anekdotes de ronde over Esmée van Eeghen, vooral over haar koelbloedigheid. Pieter Wijbenga, de enige nog levende leider van de Friese KP en chroniqueur van het Friese verzet, begint het gesprek met het verhaal hoe Esmée en Krijn van den Helm ergens in Friesland neergeschoten geallieerde vliegers ophaalden in een grote Oldsmobile met een buitgemaakt nummer bord van het rijkscommissariaat.

En hoe Esmée op de terugweg nog maar een paar kilometer van de zoekende Duitsers Krijn vroeg even te stoppen, omdat ze moest plassen.

Krijn weigerde en reed in vliegende vaart door.

Toen hij twintig kilometer verder remde, zei Esmée dat het niet meer hoefde.

Wijbenga: 'Het water stond haar al in de schoenen.'

En met een mengeling van afkeuring en Fascinatie, ondanks zichzelf: 'Esmée was een monster.'

Er zijn niet veel mensen meer die de verhalen over Esmée kunnen bevestigen, maar de geschiedenis dat ze een koffer met wapens door een van haar gecharmeerde Duitse officier door de controle op het Centraal Station in Amsterdam liet dragen, doet nog steeds de ronde.

Hans Deinum uit Workum, een van haar medestrijders in het verzet, praat vol sympathie over haar.

'Het was een jofele meid, een van de weinige vrouwen die met ons meededen.

Een andere figuur dan wij, wij kwamen allemaal uit gewone,' meestal arme boerengezinnen en middenstandsgezinnen.

Over geld werd bij ons thuis vaak gepraat omdat er zo weinig van was.

Esmée had het nooit over geld, maar ze kocht soms ineens voor heel veel guldens bloemen toen. Zoiets had ik nog nooit meegemaakt, bloemen stonden bij ons hoogstens in de tuin.

Zij zette het huis van Riek Stienstra in Huizum, waar we toen waren ondergedoken, van onder tot boven vol bloemen.

Dat was een andere wereld.

Ze kon prachtig vertellen over haar jeugd,hoe ze werd binnengebracht door haar gouvernante om haar moeder even te zien.'

Ex-KP-leider Pieter Wijbenga ziet Esmée vooral vanuit zijn streng gereformeerde achtergrond.

Hij omschrijft haar in zijn boek Bezettingstijd in Friesland als een exotische bloem in

de Friese tuin.

Nu zegt hij: 'Ze had een vlotte omgang met mannen, niet alleen over de tafel,

ook in bed.'

Hij vertelt het verhaal van de nacht dat hij de wacht had in de timmerfabriek van Kingma en dat Esmée hem daar kwam opzoeken.

'Misschien expres Voor mij. Ze zat tegenover me, nogal uitdagend, steeds maar met haar rok schuivend.

Dan moest ze die rok weer wat optrekken en dan moest ie weer naar beneden.

Zo'n korte, strakke rok.

Ik moest en zou Amsterdam bij nacht bij haar bekijken.

En ze had wat te bieden, hoor. Tien minuten heb ik dat aangekeken, toen had ik Den Haag en Haarlem gezien.

Ik ga niet met je naar bed heb ik haar duidelijk gezegd.

Nou, even goede vrienden, zei ze en sloeg haar benen over elkaar.

Daarna hebben we heel leuk gepraat.

' Hij geeft nog een voorbeeld van wat hij noemt de nymfomane kant van Esmée.

'Die keer dat een KP'er van buiten moest blijven slapen, bood Esmée aan dat dat wel bij haar kon.

Nou die hebben de nacht heerlijk samen doorgebracht, hoorde ik later van haar hospita.'

Die kant van Esmée is in zijn ogen de oorzaak van haar ondergang,van de verwijdering tussen de twee Friese KP-leiders en van de dood van Krijn van den Helm.

Wijbenga: 'Het plaagde me en op een avond toen we iemand moesten liquideren, heb ik onderweg plotseling tegen Krijn gezegd dat hij de oorlog niet zou overleven door Esmée.

Als ik onder zware spanning zo'n ingeving, zeg maar openbaring kreeg, wist ik dat het absoluut waar was.

Daar hebben Krijn en ik toen voor het eerst ruzie over gekregen, later kwam dat veel vaker voor.

Ik wou dat gedonder niet tussen koeriersters en KP'ers.

Van Krijn mocht ik niets van haar zeggen want ze was een geweldige werkster.

En dat kon ik niet tegenspreken.

Maar ik wist van seksuele horigheid, al was ik een groene jongen.

Ik wist wel dat vrouwen op een bepaald moment vrij grote macht hebben tussen de benen.'

Pieter Wijbenga zat al in de Landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) in Friesland toen Krijn van den Helm nog op het belastingkantoor in Leeuwarden werkte en op eigen gezag joden en studenten hielp onder te duiken.

De LO vergaderde een keer in de week,in de gereformeerde kerk - Wijbenga: 'Het waren altijd werken der duisternis.' Toen er een aantal medewerkers moest onderduiken, kwam Krijn van den Helm erbij, met zijn koerierster,Esmée.

Begin 1943 stond Krijn van den Helm aan het hoofd van een eigen KP-groep en had hij zich in het verzet ontwikkeld tot een bewonderd en belangrijk man.

Een jaar later, in het begin van 1944 kreeg hij samen met Pieter Wijbenga de leiding over de KP in Friesland.

Esmée is ons ettelijke keren omschreven als een vreemde eend in de bijt, maar Krijn van den

Helm bleef ook een vreemde in het streng gereformeerde milieu.

Hij was in de eerste plaats doopsgezind en hij kwam uit een heel andere achtergrond.

Voor de oorlog was hij antimilitarist en had als onderofficier geweigerd wapens te dragen.

Tot hij in de oorlogsdagen in Achterveld bij Amersfoort moest vechten en 'zijn vrienden niet alleen wilde laten gaan'.

Krijn van den Helm kwam in het verzet terecht doordat hij op het belastingkantoor in Leeuwarden (een haard van verzet onder leiding van Jan Evenhuis, inspecteur der belastingen die in 1944 in het concentratiekamp Vught is gefusilleerd) bij de controle van de boeken zag hoe de joodse zakenman De Jonge door de Duitse maatregelen in de problemen raakte.

Hij zocht de familie De Jonge op en legde de sleutel van zijn huis op tafel met de woorden dat zijn deur openstond.

Hij heeft woord gehouden, de familie De Jonge is dank zij Krijn ondergedoken en dochter Ruth, toen Roetie, heeft de hele oorlog bij de familie Van den Helm gewoond.

Gre Ket-Nijdam, zevenenzestig jaar nu, verzetsvrouw uit Friesland, beschrijft Krijn van den Helm als 'een man met een bijzondere charme: jongensachtig en tegelijk gedreven.

Hij had charme, juist doordat het zo onopzettelijk was.

Misschien waren het die ogen, daar zat iets in van i had a dream.

Dromerige ogen waren het niet, daarvoor waren ze te fel, ook geen flirtogen.

Hij was bezig met iets, misschien was dat juist wat het hem deed.

Als hij telefoneerde neuriede hij altijd: Ich weiss es wird einmal ein Wunder geschehen, dat was zijn lijflied.

Ook achter dat neuriën zat spanning.' Krijn was een rustige man.

De eerste keer dat Gre Nijdam neergeschoten vliegers met hem ging ophalen in een ziekenauto legde hij twee revolvers op het dashboard.

Toen ze schrok, vroeg hij heel rustig wat ze dan dacht: ‘We zullen onze huid zo duur mogelijk verkopen.'

Piet Meerburg die met Krijn van den Helm in het verzet samenwerkte, beschrijft hem ook als

een kalme, rustige man met een natuurlijk overwicht.

Een goede onderhandelaar en organisator, geen impulsieve Draufgänger.

Een man die liet veel opvallende stunts heeft uitgehaald, maar als het moest zeer moedig was. 'Krijn handelde vanuit zijn humanitaire inslag, meer dan uit godsdienstige overtuiging.'

Vanaf het begin van de samenwerking heeft er tussen de KP-leider Wijbenga en Van den Helm een persoonlijke rivaliteit bestaan, op het gebied van milieu en werk in de illegaliteit. De voortdurende aanwezigheid van Krijns persoonlijke koerierster Esmée van Eeghen versterkte die rivaliteit.

Piet Meerburg: 'Er kwam een seksuele rivaliteit bij. Krijn van den Helm was verliefd op Esmée, waarschijnlijk was Wijbenga ook verliefd op haar.

Esmée is een verhouding met Krijn begonnen toen haar geliefde, Henk Kluvers, de relatie beëindigde.

Ik denk dat Esmée op dat moment is losgeslagen.'

Na een half jaar verzetswerk in Friesland ging Henk Kluvers terug naar het westen naar het ouderlijk huis van Esmée in Baarn: 'Ik werd gezocht en moest pas op de plaats maken.'

Daar is hij eind 1943 ziek geworden, tuberculeuze infectie, opgedaan in het Burgerziekenhuis in Amsterdam. 'Het werd een smerige pleuritis, er moest vocht worden afgenomen.

Als medisch student wist ik wel wat dat betekende.

Esmée wilde trouwen en ze wilde een kind.

Ze had een alles overheersend verlangen naar een kind.

En ik durfde dat niet aan, het was middenin de oorlog, ik was financieel afhankelijk van

mijn ouders en ik was ziek.'

Hij loopt kettingrokend heen en weer tussen zijn imposante bureau en het raam. 'Dat is het punt waarmee ik mijn hele leven heb gezeten en nog zit: als ik die verhouding niet beëindigd had, was het misschien niet zo'n tragedie geworden.'

Meer dan veertig jaar later zijn er nog maar weinig mensen die willen toegeven dat Esmée

en Krijn van den Helm een verhouding hadden.

Krijn was getrouwd en had een zoon, Krijntje, die achterbleef in zijn geestelijke ontwikkeling. Zijn vrouw verzorgde de onderduikers, ze was zwanger en leefde in voortdurende angst om Krijn.

Een verhouding met Esmée past niet in het beeld van de solide verzetsstrijder Krijn.

Pieter Wijbenga: 'De moeder wilde niet zien dat haar kind debiel was.

Esmée was fel daarover en attaqueerde Krijn.

Bij het kind was Esmée lief, maar als ze tegen ons over zijn vrouw en het kind sprak was ze erg onheus.

Ze verweet dan Krijn dat hij met zo'n vrouw getrouwd was.

Krijn was zijn vrouw trouw, in zoverre dat hij niet bij haar wegging.'

Het optreden van Esmée irriteerde veel Friezendie haar niet goed kenden.

Tiny Mulder, vierenzestig jaar nu, ex-journaliste bij het Friesch Dagblad, toen koerierster van Pieter Wijbenga, kende haar goed, maar hield toch altijd een reserve.

'Ik heb Esmée altijd een fijne meid gevonden, collegiaal en behulpzaam. Toen ze merkte dat ik slecht in mijn kleren zat, mikte ze me zo'n mooi opengewerkt truitje toe, zo'n Weens truitje, blauw: hier, dat kun je wel gebruiken, zei ze.

Er was één ding met Esmée, ik wilde haar niet bij mijn ouders thuis hebben.

In de oorlog had je zo'n vreemd voorgevoel dat je soms extra voorzichtig moest zijn.

Dat had ik met Esmée.

Ik dacht meteen dat ze niet tot de voorzichtigste hoorde.

Dat was intuïtie, en die klopte.

Mijn ouders waren kwetsbaar, die zaten thuis met een joodse onderduiker en konden geen

kant uit.

Toen iemand vroeg of Esmée bij ons kon slapen, heb ik dat niet gedaan.

Afgezien daarvan mocht ik haar graag.

Ze was goed in haar werk, ze was vrolijk en aardig en gevat.

Een zekere reserve heb ik toch altijd gehouden, achteraf denk ik dat het die avontuurlijke trek in haar was, die energie die ze uitstraalde, dat maakte me achterdochtig.'

Hermance van de Wal I Bake, die Esmée kende van voor 1940, heeft ook bedenkingen.

In de oorlog heeft ze haar één keer ontmoet, begin 1944 in Leeuwarden: 'Samen met Jaap le Poole moesten we neergeschoten geallieerde vliegers ophalen.

Ik schrok me lam, we dachten die jongens snel over te nemen, ik had er totaal niet op gerekend daar in een kamer vol mensen terecht te komen.

Tot mijn schrik herkende Esmée me, jij bent toch Hermance van de Wall Bake, zei ze.

In die volle kamer.

Ik was Mien Bakker voor iedereen en zij was Elly.'

In het voorjaar van 1944 werd Esmée voor het eerst gezien met Duitsers. 'Je

hoorde toen van deze of gene dat ze aanhaar begonnen te twijfelen,' weet Tiny Mulder.

Riek Stienstra-Kamp uit Huizum, bij wie Esmée woonde, hoorde dat ze in het Duits telefoneerde, KP'ers zagen haar in Leeuwarden in gezelschap van Duitse officieren.

En er circuleerde een foto waarop Esmée stond afgebeeld 'in fuifstemming' met Duitse officieren.

In Bezettingstijd in Friesland (deel 2) beschrijft Pieter Wijbenga hoe ze als de verpleegster Sjoerdje 'waarbij haar bontjas iets te raden gaf in de Wehrmacht-coupé van de trein van Groningen naar Leeuwarden met een aantal SD'ers een fles cognac leegdronk en in Leeuwarden met een van hen - Sleijfer - de nacht doorbracht.

(Piet Meerburg: 'Daar geloof ik niets van, Esmée was daar veel te kieskeurig voor. ')

Er is maar één bron waar uit het verhaal kan komen: Zacharias Sleijfer, een Nederlander die na de oorlog vijf jaar in voorarrest zat, daarna is opgenomen in een psychiatrische inrichting en in 1953 is overleden.

In de strafgevangenis in Groningen vertelde hij aan de politieke recherche, afdeling Leeuwarden dat hij omstreeks maart 1944 op een woensdagavond met de trein van 18.15 uur van Groningen naar Leeuwarden reisde.

Het was al donker.

Hij stapte in een Wehrmacht-coupé,waarin de hem bekende Oberleutnant Pingel

zat, Oberzahlmeister bij het Verpflegungsamt in Groningen.

'De trein stond op het punt van vertrek toen een meisje in bontmantel gehuld de coupé binnen kwam en bij ons plaatsnam.

Pingel maakte eerst nog bezwaar dat het meisje in het Wehrmacht gedeelte mee zou reizen, maar op mijn verzoek bleef zij zitten.

Spoedig ontstond een geanimeerd gesprek.

Het meisje sprak perfect Duits, ze stelde zich voor als Sjoerdje en zei dat ze verpleegster was. In de loop van het gesprek vroeg zij mij of ik een zekere Lammers kende en wat dat voor een persoon was.

Ik zei haar dat Lammers bij de SD als tolk dienst deed en zocht verder niets achter deze vraag.'

In het proces-verbaal staat verder dat Pingel een fles cognac bij zich had die ze met zijn drieën in de trein hebben opgedronken.

En dat ze in Leeuwarden de kennismaking hebben voortgezet met een borrel en een diner in hotel De Kroon, waarna Pingel voorstelde naar zijn huis te gaan aan de Emmakade in Leeuwarden om daar met zijn huisgenoot Oberleutnant Schmälzlein kennis te maken.

Toen die niet thuis was, zijn ze met z'n drieën weer terug gegaan naar De Kroon.

Sleijfer: 'Om 11 uur moest Pingel weg en bleef ik met de zogenaamde Sjoerdje achter.

Het slotvan het lied was dat ik haar naar haar kamer in het hotel vergezelde en de nacht bij haar doorbracht.

Het behoeft wel geen betoog dat ik daarvan het nodige gebruik heb gemaakt.

Ik had mijn naam niet aan haar bekend gemaakt en liet mij Hans noemen, terwijl ik mij voordeed als Wehrmachts aannemer.

De volgende morgen omstreeks half zes verliet ik haar.

Ik heb mijn wedervaren aan Lammers verteld, die mij op mijn mededeling dat het meisje naar hem had geïnformeerd, verzocht contact met haar te bewaren, omdat dit wel eens belangrijk kon zijn.

Hij zei dat hij ook wel eens met het meisje wilde kennis maken.

Ik heb haar nadien niet terug gezien en nimmer meer contact met haar gehad.'

(Fransoos Exaverius Lammers was een Nederlandse nazi, officieel tolk bij de SD, maar in werkelijkheid een slimme en geduchte vijand van de Friese illegaliteit, die arrestatiebevelen uitvaardigde, verhoren leidde en voorstellen voor straffen deed die bijna altijd werden opgevolgd door de Duitsers.

Krijn van den Helm heeft altijd volgehouden dat Esmée in zijn opdracht contact zocht met leden van de Sicherheitsdienst. Piet er Wijbenga twijfelt daaraan, hij meent dat 'Esmée uit innerlijke onrust en behoefte aan schittering in opwindend mannengezelschap deze omgang zelf heeft gezocht en dat Krijn van den Helm dit camoufleerde'.

In zijn Bezettingstijd in Friesland deel 2 schrijft hij dat de liquidatie van de beruchte Nederlandse SD-man Lammers 'met behulp van de charme van Esmée' door de KP is besproken, maar dat 'haar bruikbaarheid in dit opzicht volstrekt ontoereikend bleek te zijn'.

Hij suggereert, dat haar contacten met Duitsers niet bij de SD in Friesland lagen, maar bij hoge legerofficieren buiten de provincie, die ze al van voor de oorlog uit 'internationale sportkringen' kende, dank zij de vele buitenlandse reizen die ze met haar tweede vader maakte, baron Schimmelpenninck van der Oye, voor de oorlog voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité en lid van de Internationale Olympische Raad.

Vlak na de oorlog, in het onderzoek naar de illegale activiteiten van Esmée, zegt Wijbenga echter heel duidelijk dat Esmée in opdracht van Krijn van den Helm contact zocht met de beruchte SD'er Sleijfer uit Leeuwarden.

'Krijn en ik maakten daarop het plan Sleijfer zowel als de nog meer beruchte Lammers met behulp van Esmée uit de weg te ruimen.

Het lag in onze bedoeling beiden, in gezelschap van Esmée en door haar toedoen naar Makkum te lokken en aldaar van kant te maken.

Door omstandigheden is van dit plan niets geworden.'

Ook Piet Oberman, houthandelaar in Dokkum(overleden in 1972), vanaf 1944, toen Wijbenga

en Van den Helm moesten onderduiken, leidervan de KP in Friesland, verklaarde na de oorlog

dat Esmée spioneerde in opdracht van Krijn.'Haar knappe uiterlijk, zeer elegante, mondaine

kleding, voorname afkomst en zeer goede ontwikkeling maakten haar zeer geschikt voor het

verrichten van spionagewerkzaamheden.

Dat het in de bedoeling lag zekere informatie van Sleijfer los te krijgen, staat voor mij wel vast.'Annie Kingma, bij wie Esmée vaak onderdook als het haar te gevaarlijk werd, verklaarde absoluut zeker te weten dat Esmée in opdracht van Krijn van den Helm spionagewerk deed.

Er zijn oud illegalen, onder anderen F.de Boer, oud-wethouder van Leeuwarderadeel, die ervan overtuigd zijn dat 'het niet alleen overwegingen van Krijn van den Helm zijn geweest die Esmée ertoe hebben gebracht contact met de Duitsers te zoeken, maar de hoop iets te kunnen doen voor broer Dave,die door de Duitsers was gearresteerd'.

In een interview ten behoeve van het boek Friesland annis domini 1940-1945 van dr.Y.N.

Ypma zegt De Boer dat 'dat misschien wel het hoofdmotief is geweest, waar dan nog bij komt

dat zij met steun van Krijn door dit relatie aanknopen met Duitse officieren ook kans zag

om inlichtingen op zuiver illegaal gebied te verkrijgen'.

Het was hem, opgevallen dat zij tobde over het lot van haar broer. Herhaaldelijk zei zij: 'Wist ik nu maar hoe het met mijn broer is en wat ik voor hem kan doen'.Jonkeer dr. D.F.W. van Lennep, oom van Esmée en broer van haar moeder, heeft alleen vaag iets gehoord over spionage van zijn nichtje.

Hij woonde in de oorlog in Frankrijk: wat hij weet van de verzetsgeschiedenis van Esmée, weet hij van haar moeder die in 1977 is overleden, hij noemt de bewering dat Esmée van voorde oorlog Duitse officieren kende onzin. 'Ze kende helemaal geen Duitsers.Een keer heeft ze een gedeelte van de zomervakantie doorgebracht in Duitsland, en familie: mijn zuster en zwager hadden er nog geld op te maken.

Zij is wel vaak in Frankrijk en Engeland geweest en ze heeft eens deelgenomen aan een georganiseerde toer, in het kader van een jeugdig onderonsje, door de Verenigde Staten.

Dat ze Duitse officieren van voor de oorlog kende, acht ik uitgesloten.'

Ook het verhaal dat ze zoveel Duitse officieren kende uit internationale sportkringen omdat ze zoveel reisde met haar stiefvader is niet waar.

'Als we op reis gingen, gebeurde dat altijd en familie, mijn zuster en zwager en de kinderen:

Esmée en haar broer Dave.'

Dat ze gevoel had voor talen klopt.

'Ze had een Franssprekende gouvernante en ze was vaak in Engeland geweest'.

In het prachtige huis van Van Lennep, aan de Herengracht in Amsterdam krijgen we er een indruk van hoe zijn nichtje Esmée voor de oorlog leefde.

Met een prachtig mahoniehouten lift je gaan we naar een grote kamer aan de gracht, volmooie oude kasten, boeken en blauw porselein.

Aan de muur hangen schilderijen van vroegere Van Lenneps, te beginnen in de zeventiende

eeuw, met allemaal hetzelfde gezicht dat zich voortzet in de 85-jarige jonkheer Daan van

Lennep tegenover ons: een geprononceerde neus in een lang, smal gezicht.

Het eerste wat hij doet, is een foto uit zijn binnenzak halen, van Esmée ongeveer 10 jaar oud,

met haar broertje Dave.

'Als ik met vakantie ga,neem ik 'm altijd mee. Esmée werd in 1918 geboren, vier jaar na het huwelijk van mijn zuster met Reginald van Eeghen.

De hele familie was dolblij toen ze kwam. Dave kwam twee jaar later, ze stonden elkaar zeer na.'

'U kent de geschiedenis van Dave?' vraagt hij Dave was in 1940 wachtmeester op de School voor reserveofficieren der Cavalerie in Amersfoort.

Na de capitulatie sloot hij zich aan bij de OD, de Ordedienst, een verzetsorganisatie, opgezet door Nederlandse militairen.

Al in 1940 wilde hij oversteken naar Engeland, maar uit angst dat zijn stiefvader, baron Schimmelpenninck van der Oye gearresteerd zou worden, heeft hij het niet gedaan.

Direct na de dood van zijn vader in 1943, waagde hij een poging om naar Engeland te komen, maar werd gearresteerd op een trawler in IJmuiden verraden.

Vlak voor het einde van de oorlog is hij omgekomen, in het concentratiekamp Bergen Belsen.

Daan van Lennep heeft zelf geen kinderen:'Esmée en Dave waren ook voor mij 'de kinderen'. We scheelden niet zo veel in leeftijd, we deden veel dingen met elkaar, met zijn drieën

gingen we naar de film en naar de schouwburg.'

Esmée leek niet op hem, geen Van Lennep, meer een Van Eeghen gezicht had ze.

Met haar vader Reginald van Eeghen had ze niet veel contact, toen ze 7 of 8 jaar oud was, zijn haar ouders gescheiden.

Haar vader is naar Amerika gegaan en is in San Fransisco gestorven.

Haar moeder verhuisde met twee kinderen en de Zwitserse gouvernante uit het Gooi naar Aerdenhout.

Een paar jaar later hertrouwde ze met baron Schimmelpenninck

van der Oye, burgemeester van Doorn en Maarn. Zij kregen een zoon, Sander, die naar

Canada is geëmigreerd. Later verhuisde het gezin naar Baarn.

Daan van Lennep heeft 'de kinderen' voor 'tlaatst gezien in 1935.' "Oom Daan kan ik een

tientje van je lenen," dat waren Dave’s laatste woorden. Pas toen ik uit Frankrijk terugkwam,

in 1948, hoorde ik wat er met Esmée en Dave was gebeurd.'

Van zomer 1943 tot zomer 1944 woonde Esmée in Huizum bij Leeuwarden, bij mevrouw Riek Stienstra.Kamp, weduwe en moeder van twee kleine kinderen.

Ze kwam voor een paar dagen, maar bleef een jaar. Mevrouw Stienstra is gestorven, maar in het Rijksarchief in Friesland ligt een verklaring die zij in 1946 aflegde ten behoeve van het onderzoek naar Esmée van Eeghen.

Esmée kwam als een 'gewone kostgangster', ze had een eigen zitslaapkamer en betaalde

/75,- kostgeld in de maand.

Ze stond gewoon onder haar eigen naam in het bevolkingsregister ingeschreven.

Mevrouw Stienstra, in de stukken steevast aangeduid als de weduwe Stienstra, merkte al spoedig 'dat Esmée uit zeer voorname kringen kwam en zeer ontwikkeld was.

Zij ging altijd uiterst mondain gekleed en was jong en knap.'

Door het werk van Esmée raakte Riek Stienstra betrokken bij de illegaliteit en werd haar kleine huis in de Pieter de Hoochstraat een toevluchtsoord voor de KP.

Zij heeft goede woorden voor Esmée: 'Zij verrichtte ontzaggelijk veel werk en scheen geen vrees te kennen.

Ieder van de KP-leden had zeer veel met haar op.

Voor mij en mijn kinderen was Esmée erg goed en aardig.'

En: 'Zij nam veel voor mij mee.'

In het voorjaar van 1944 hoorde Riek Stienstra van de buren dat Esmée bij hen vaak telefoneerde met Duitsers 'op een toon die te denken gaf.

Esmée gaf als verklaring dat het niets te betekenen had en dat het tot haar werkzaamheden behoorde met Duitsers omgang te zoeken.

'Om iets van hen gedaan te krijgen moest zij vanzelfsprekend wel aardig tegen hen zijn.'

Haar vermoedens dat er met Esmée iets niet deugde, werden in de loop van 1944 steeds sterker en ook de KP-leden werden wantrouwend.

Piet Ober man, vooraanstaand KP'er in Friesland zegt na de oorlog (proces-verbaal van de

Politieke Recherche Afdeling in Leeuwaren 7-6-'46) dat de ellende met Esmée eind mei, begin juni 1944 -begon.

'Het bleek toen dat zij meermalen in contact kwam met een Duitse Wehrmacht-officier genaamd Schmälzlein, die een huis aan de Emmakade in Leeuwarden bewoonde.

Hoewel dit contact, naar ik meen, in opdracht van Krijn (van den Helm) tot stand was gekomen, waren de omstandigheden zodanig dat we het zaakje niet vertrouwden.'

Oberman verklaart dat Krijn Esmée voor een opdracht naar Amsterdam stuurde, dat zij met

allerlei uitvluchten in Amsterdam bleef hangen en pas na een paar weken onder pressie van

Krijn terug kwam.

'Haar manier van doen wekte langzamerhand grote bevreemding en ongerustheid.

Zij vertoonde zich zelden meer in onze kring en het bleek dat zij huisde bij de genoemde Duitse officier, waar zij werd gezien met een ander meisje dat dar eveneens scheen

te wonen, althans veel kwam.'

Op klaarlichte dag werd Esmée middenin Leeuwarden gesignaleerd, gearmd met Hans

Schmälzlein, Oberzahlmeister (is eerste luitenant van de administratie) bij het Verpflegungsamt in Groningen. Riek Stienstra, Esmée's hospita is één keer bij Oberleutnant Schmälzlein thuis geweest, aan de Emmakade in Leeuwarden.

Zij kwam haar zoontje ophalen dat met Esmêe een dagje mee uit was geweest en was niet erg te spreken over wat ze daar zag.

'De manier van doen van bedoelde officier ten opzichte van Esmée gaf mij sterk te denken. Ik

heb zo gauw mogelijk gemaakt dat ik er weer weg kwam.'

Eind mei begin juni 1944 bleef Esmêe plotseling weg bij Riek Stienstra en liet haar garderobe en andere bezittingen weg halen.

(Na de oorlog zegt Riek Stienstra dat zij nog een lange en een korte bontjas en een crucifix van Esmée in haar bezit heeft.)

Zij hoorde niets meer tot Esmêe begin juli 1944 plotseling op de stoep stond om haar verjaardag met Riek en de kinderen te vieren.

'Naar ik meen was het bij die gelegenheid dat, Esmée mij vertelde van Schmälzlein te houden.'

Esmée maakte geen geheim van haar verhouding met een Duitse officier.

Aan Annie Kingma vertelde ze dat ze een oude vriend van vroeger had ontmoet, van voor de oorlog: Hans Schmälzlein. Annie Kingma: 'Ze was heel enthousiast, opgetogen bijna.

Ik heb haar gezegd dat ze hem maar es mee moest nemen en toen' zijn ze samen gekomen.

Ik vond het een aardige man.

Ze heeft mij nooit gezegd dat ze met hem wilde trouwen, het was gewoon een vriend.' ,

Hans Deinum die ook bij Riek Stienstra was 'ondergedoken en veel met Esmêe samenwerkte, zegt met veel overtuiging dat iedereen in de KP wist dat ze een vriend had die officier was in de Wehrmacht. 'Ze ging nog door met illegaal werk toen ze die man al kende; als ze hoorde dat er razzia's kwamen, gaf ze ons dat door.'

Voor de zoveelste keer riep Pieter Wijbenga zijn mede KP-leider Krijn van den Helm ter

verantwoording voor de houding van zijn koerierster, maar Krijn hield vol dat het contact

tussen Esmée en Hans Schmälzlein zijn instemming had en om speciale redenen werd voortgezet.

Door de 'affaire Esmée' raakte de verhouding tussen de twee KP-leiders steeds meer gespannen.

'Het kwam tot heftige woordenwisselingen die geen verandering brachten in hun

standpunten.

Krijn wilde geen kwaad van Esmée horen, al gaf hij toe dat zij de laatste tijd

weinig op het hoofdkwartier kwam en nauwelijks meer aan het illegale werk deelnam.' (Bezettingstijd in Friesland, deel 2.) :

Omstreeks die tijd, voorjaar 1944, moest Pieter Wijbenga naar Groningen, 'voor een riskante

kwestie', schrijft hij in bezettingstijd in Friesland.

Groningen was een 'zee van verraad', tot het uiterste gespannen liep hij door de trein.

Alleen in de twee coupé's voor de Wehrmacht was nog plaats.

Wijbenga: 'Opeens hoor ik Esmée's stem en daar kwam ze uit de Wehrmachtscoupé.

We hebben elkaar aangekeken, verder niets.

Ik wist dat er een Duitse officier in die coupé was, ik heb hem niet gezien, maar ik voelde het. Voor mij stond op dat moment vast dat er tussen Esmée en die onzichtbare man meer aan de hand was dan ik tot dan vermoedde.

En dat het gevaar inhield.'

Wijbenga wilde een gesprek met Esmée.

De volgende avond belde ze hem op, ze spraken af elkaar zo snel mogelijk te zien.

Wijbenga: 'De volgende ochtend was Esmée vertrokken, zonder een woord bij Riek Stierstra achter te laten.

Ik dacht om een gesprek met mij te ontlopen, maar volgens Krijn was zij naar België, naar Leuven, waar haar stiefzuster uit haar huis was gebombardeerd. Ik heb meteen tegen Krijn gezegd dat ik het niet vertrouwde, en dat gaf weer ruzie.

Toen ik een week later aan Krijn vroeg hoe het met haar ging, had ze tuberculose en moest ze worden opgenomen in een ziekenhuis.

Ik werd wantrouwig tegen over Krijn, ik geloofde hem niet.'

Achteraf blijkt dat Krijn van den Helm de waarheid sprak, in het Rijksarchief van Friesland hebben we een bundeltje brieven gevonden van Esmée, gericht aan Jan Kingma, een

vooraanstaand man uit het Friese verzet, of aan Krijn van den Helm, dat valt niet meer te achterhalen.

Ze verontschuldigt zich voor haar plotselinge vertrek en schrijft dat ze onder behandeling is voor tuberculose. 3 juni 1944 schrijft ze aan 'Lieve jongen ': 'Vergeef me dat ik zo plotseling van het toneel verdwenen ben maar 't kon niet anders.

Waar ik al lang bang voor was is nu eindelijk gebeurd, ik ben volkomen van de kook en 't zal vermoedelijk lang duren eer ik weer normaal ben.

Ik moet een poosje weg, en niemand zien anders red ik 't niet.

Begrijp het in Godsnaam en wees niet boos.

Ik zal je elke dag een woordje schrijven.

Opbellen kan ik niet want er is hier in de hele omtrek geen telefoon, en 't is ook beter dat ik 't niet doe, ik moet er eens helemaal uit zijn.

Hoe is ’t met Krijntje? (het zieke zoontje van Krijn van den Helm).

Over B helemaal geen nieuws.

K is vervelend momenteel en voor mij niet ongevaarlijk.

Ik sta er überhaupt heel slecht op is me meegedeeld.

Veel groeten aan allen, een zoen van je Elly.'

Op 14 juni schrijft ze aan 'Jan' (Kingma) dat ze niet erg goed is, dat ze zal worden doorgelicht

en dat er foto's worden gemaakt. De reactie van Pirquet was zwaar positief (een huidproef op

tuberculose).

Ze is onder handen van een zenuwspecialist en moet waarschijnlijk een maand of drie in een inrichting worden opgenomen.

Weer vraagt ze hoe het met Krijntje gaat.

De volgende brief, van 16 juni 1944, is weer gericht aan 'Lieve jongen'.

De dokter is niet tevreden over de foto's en ziet 't niet erg rooskleurig in.

Ze klaagt dat ze zo intens moe is en niet kan slapen en dat ze als ze slaapt de meest afschuwelijke nachtmerries heeft of slaapwandelt.

'Ik mag nu niet meer alleen slapen. Dit klinkt eigenaardig, maar het is erg onschuldig, hoor.

Och, wat is ‘t allemaal ellendig, ik denk soms: dat ik 't niet meer uithouden dan kan 't me ook

niets meer schelen, maar ik mag er niet aan toegeven.

Maak je maar geen zorgen hoor lieverd.

' Het is een sombere brief: 'Waarom: heeft 't allemaal zo moeten lopen?

Dat vraag ik me aldoor af. Noodlot of wat?'

De postzegel op de brief van 14 juni 1944, gericht aan Jan Kingma, is gestempeld in Baarn, waar Esmée's moeder toen woonde.

We mogen menselijkerwijs aannemen dat Esmée die junimaand van 1944 in Baarn was, bij haar moeder.

Toch verklaarden Piet Oberman en Wijbenga dat Esmée in die tijd Leeuwarden heeft verlaten, maar bij de Duitse officier Hans Schmälzlein woonde.

Vooral Piet Oberman (waarschijnlijk is hij de K die voor Esmée vervelend en niet ongevaarlijk was, zoals ze in haar brief schrijft, in het verzet heette hij namelijk Piet Kramer) wantrouwde haar en wilde haar 'uit de weg hebben'.

Hij stelde Krijn van den Helm voor de zaak Esmée van Eeghen aan het veemgericht voor te leggen dat dan al of niet schuldig over haar moest uitspreken'.

Krijn die bang was dat de uitspraak schuldig en dus de dood zou zijn, verzette zich daartegen.

Het veemgericht was een officieuze rechtbank die de laatste oorlogsjaren in Friesland fungeerde om 'te voorkomen dat het verzet een bandietenbende zou worden'.

Wijbenga schrijft daarover dat het verzet in de merkwaardige omstandigheid verkeerde dat het wel over wapens dus over macht beschikte, maar dat er geen overheid was aan wie het verzet verantwoording schuldig was.

Na de liquidatie van een gevaarlijke.verrader stond de KP voor de vraag wanneer je iemand mag doden. De illegaliteit besloot eerst drie, later twee rechters te vragen een veemgericht te vormen. Onder leiding van rijksrechercheur

Anno Houwing werden rapporten opgesteld over verraders en op grond van die rapporten velden de rechters hun oordeel.

De vraag of de zaak Esmée moest worden voorgelegd aan het veemgericht werd urgent na 15

juli 1944, Zwarte Zaterdag.

De dag van de overval door de SD op het Kaaspakhuis in

Leeuwarden, waarbij de gehele administratie van de Friese illegaliteit in handen van de Duitsers viel.

Aanleiding tot de overval was de arrestatie van de zesentwintigjarige Ben de Vries, een politieman uit Harlingen (parketwachter in Rotterdam voor hij naar Friesland vertrok) die drie

weken tevoren zijn baan bij de politie had opgegeven en zich had aangesloten bij de KP.

Ben de Vries wilde actie en toen het bericht wam dat de Landwacht de Oldsmobile van de

kP in Leeuwarden in een schuur had gevonden, ging hij er met twee KP'ers op de fiets op af. Helaas wisten ze niet dat er in de auto gummiknuppels waren gevonden, die de KP daar

tegen het strikte consigne in had achter gelaten.

De Landwacht vermoedde dat de auto door terroristen' was gebruikt en was extra oplettend toen er drie jonge mannen langs de schuur fietsten.

Buiten het zicht van de Landwachters stelde Ben voor nog een keer te gaan kijken of er toch geen mogelijkheid was de Oldsmobile weer in handen te krijgen.

De twee meer ervaren KP'ers raadden het hem af en reden naar huis.

Ben keerde alleen om. de landwachters herkenden hem als een van de mannen die al eerder langs fietsten en hielden hem aan.

Schietend probeerde hij weg te komen, maar de overmacht was te groot.

Aangeschoten werd hij gearresteerd.

De arrestatie van Ben de Vries werd een ramp voor de Friese illegaliteit.

De KP-leiders verweten zichzelf dat ze juist die dag de stad uit waren en de onervaren Ben alleen hadden gelaten.

Gepakt na een vuurgevecht: hij zou zeker zwaar verhoord en gemarteld worden.

De volgende ochtend kwam er bericht uit het Huis van bewaring in Leeuwarden, via goede

bewakers, dat ze niets uit Ben zouden krijgen: 'Al slaan ze me dood', Maar de dag daarop, 15

juli 1944, kwam de Sicherheitspolizei (Sipo) uit Groningen naar Leeuwarden, de geboeide en

zwaar mishandelde Ben de Vries met zich meevoerend, en viel vroeg in de ochtend de huizen

van illegale werkers binnen - die op een na waren ondergedoken.

De Sicherheitspolizei overviel ook het huis van Riek Stienstra in Huizum, de hospita van

Esmée.

Zij werd verhoord en mocht thuis blijven, wel namen de Duitsers briefkaarten mee

met de naam van Esmée van Eeghen erop.

Even later stonden de Duitsers voor het kaaspakhuis van de firma Tamminga aan de

Schrans in Huizum (nu Leeuwarden), het hoofdkwartier van de Friese illegaliteit.

Zonder veel moeite haalden ze het arsenaal van de KP van de zolder van het pakhuis. Wapens, uniformen (voor ieder KP-lid minstens een), leren jassen, munitie, vliegtuigonderdelen, radio's, geschut, bedden, brandbommen en een mitrailleur.

En, nog erger, veel papieren. De Nederlandse SD'er Lammers die bij de overval aanwezig was als tolk van Untersturmflilirer

Knorr, de leider van de overval, verklaarde in een proces-verbaal van de Politieke Recherche,

afdeling Leeuwarden, dat er zo’n hoeveelheid materiaal uit het pakhuis kwam dat er een

vrachtauto nodig was om alles naar de Dienststelle in Leeuwarden over te brengen.

'Een geweldige hoeveelheid bescheiden betrekking hebbende op de verzetsbeweging in Friesland, bestaande uit brieven, talloze aantekeningen.

Een blauw schoolschrift met een honderdtal namen (van Friezen die geld stortten ten behoeve van onderduikers), tal van andere paperassen en een volledig kaartsysteem.

Alles verpakt in kartonnen dozen en koffers.'

'Deze bescheiden waren voor het verder bestrijden en liquideren van het verzet in Friesland

van het grootste belang, daar het de volledige administratie van het georganiseerde verzet

bleek te zijn,' voegt hij eraan toe.

Lammers, die werd belast met het uitzoeken van het materiaal, vond tot zijn verrassing de sleutel tot de code van de cartotheek bij de paperassen.

'Zodoende was ik in staat zonder moeite de kaarten te lezen.' , Ben de Vries was door de Sicherheitspolizei in het scholtenshuis in Groningen een dag en een nacht onafgebroken door elkaar afwisselende SD'ers verhoord en mishandeld, zo erg dat hij doorsloeg.

Getuigen verklaren dat hij 13 juni in het Huis van Bewaring in Leeuwarden werd binnengebracht, door schotwonden bloedend aan zijn hoofd en dijbeen, en dat hij een etmaal later na de mishandelingen door de SD in Groningen onherkenbaar was.

Zodra de arrestatie van Ben de Vries bekend' was, handelden de meeste KP'ers volgens de '

ongeschreven wetten van de illegaliteit en doken onder.

Daardoor bleef het aantal slachtoffers beperkt.

Ook Lammers zei na de oorlog dat er van de gegevens uit de cartotheek en het blauwe schoolschrift niet het gebruik is gemaakt, dat verwacht had kunnen worden, ook al in verband met het, feit dat er te veel, tijd over verliep en de belangrijkste personen inmiddels,toch niet meer te vinden waren.' (Bijzondere Raad van Cassatie.)

Een paar uur na de overval - de KP-leiding was bijeen in de consistoriekamer van een kerk in Leeuwarden om de situatie bespreken - kwam een KP'er uit Warrega binnenstormen .-

en riep dat Esmée weer in de stad was.

In de verwarring rond de overval viel de verdenking op haar.

Zij zou gepraat hebben.

Krijn van den Helm hield woedend. vol dat Esmée niet in Leeuwarden kon zijn want dan zou hij het weten.

En haar vrienden zou ze nooit 'verraden.

De volgende dag, een zondag, kwam Krijn, samen met Piet Oberman naar het 'duikadres'

van Wijbenga: Krijn had Esmée zelf gezien in de erker van het huis van Schmälzlein aan de

Emmakade nummer 54.

Ontgoocheld moest hij toegeven dat Esmée was overgelopen naar de vijand en voor het verzet verloren was.

Inmiddels was wel duidelijk geworden dat niet Esmée de zaak had verraden, maar dat de overval op het kaas pakhuis te wijten was aan het doorslaan van Ben de Vries.

Toch werd het de KP-leiding te gevaarlijk Esmée vrij te laten rondlopen, daar waren Wijbenga, Oberman en Krijn van den Helm het over eens.

Ook al zou ze niet rechtstreeks verraad plegen, door alles wat ze wist was ze te gevaarlijk geworden voor de illegaliteit,

'Vooral de wetenschap dat Esmée volledig was ingelicht over alles wat op de verzetsbeweging

betrekking had en het grote gevaar dat zij daardoor thans opleverde, deed ons de scherpste

maatregelen overwegen,' verklaarde Piet Oberman na de oorlog.

'Ware het niet dat Krijn van den Helm zich met de grootste heftigheid verzette, Esmée zou zeker doodgeschoten zijn.'

Er is die zondagmiddag lang gepraat: wat moest de KP met haar aan.

Ook Pieter Wijbenga zag maar één mogelijkheid: 'ons van Esmée te ontdoen door haar neer

te schieten'.

Piet Oberman stelde nog voor haar gevangen te nemen en haar tot het einde van de oorlog vast te houden in een lege gierput, maar dat ging niet, 'want de winter stond voor de deur en die put was nodig'.

Krijn van den Helm bleef Esmée verdedigen en wilde niet verder gaan dan haar uit Friesland

verbannen.

Ze kwamen niet tot overeenstemming en besloten Anno Houwing in te schakelen, de contactman tussen de illegaliteit en het veemgericht.

Hij stelde voor de zaak Esmée voor te leggen aan het veemgericht.

Wijbenga: 'Krijn vroeg hem wat hij dacht van de uitspraak, De kogel, zei Houwing, waarop

Krijn opstoof, dat wilde hij per se niet, dan zou hij iedere verdere activiteit in het verzet staken.

Uiteindelijk zijn we overeen gekomen dat we haar zouden zeggen dat ze weg moest uit Friesland.

En als ze dat weigerde: "de kogel".'

Na de oorlog verklaarde Wijbenga dat Krijn in dat gesprek voor geen rede vatbaar was en volkomen uit zijn evenwicht was.

'Het falen van Esmée, die hij volkomen had vertrouwd en aan wie hij zeer was gehecht, is voor hem een geweldige slag geweest en heeft hem zeer aangegrepen, Om Krijn niet te verliezen en uit meegevoel met hem besloten we zijn zin te doen en met Esmée te praten.'

Piet Oberman noemde na de oorlog de beslissing 'om Esmée niet voorgoed op te ruimen de

grootste fout uit zijn illegale loopbaan'.

De drie mannen besloten dat Krijn van den Helm en Piet Oberman hun beslissing aan

Esmée zouden meedelen. 'Krijn wilde mij er niet bij hebben, Piet Oberman zou wel mee.

gaan, die had meer ervaring met vrouwen,' zegt Wijbenga nu.

Vlak na de oorlog verklaarde hij dat 'Krijn vreesde dat ik Esmée toch nog zou 'neerschieten. Het heeft mij altijd ontzettend gespeten dat ik niet bij het onderhoud met Esmée aanwezig ben geweest.'

Wijbenga vroeg zijn koerierster Tiny Mulder de volgende ochtend Esmée op te zoeken in het

huis van de Duitse officier Schmälzlein en haar nog een laatste kans te geven terug te komen.

Als ze dat zou weigeren, wat iedereen verwachtte, moest Tiny Esmée ervan overtuigen dat ze

naar haar onderduikadres in Huizwn moest komen om te praten met Krijn van den Helm en

Piet Oberman.

Tiny Mulder: 'Ik ben naar de Emmakade gegaan met alleen mijn persoonsbewijs en mijn

zakdoek in mijn zak.

Ik wist zeker dat Esmée me zou helpen weg te komen als er iets mis ging.

Ze was een van ons, dat gevoel had ik nog steeds en nu zat ze daar met die twee Duitse officieren.

Esmée kwam voor, er was verder niemand thuis.

Ik merkte al vlug dat er geen sprake van was dat ze terug zou komen.

Ze zei dat ze van plan was met Schmälzlein te trouwen en naar Duitsland te gaan.

Ze hield van hem.

Ze maakte de indruk van iemand die al getrouwd was en zich daar heel prettig bij voelde.

Het was heel gek, we hadden heel veel samen meegemaakt en ineens zaten we daar een formeel gesprek te voeren.

Ze was al weg, in mijn idee.

Ze had voor ons afgedaan.'

Toen moest Tiny Mulder Esmée dus zeggen dat ze verwacht werd op haar duikadres in de

Raadhuisstraat in Huizwn, waar Krijn van den Helm en Oberman op haar zouden wachten.

'Ze zei dat ze zou komen, ze zat lang genoeg in het verzet om te weten dat ze haar anders zouden halen.'

Na dit gesprek was Tiny Mulder niet meer zo zeker van Esmée.

In opdracht van de KP-leiding wachtte zij Esmée op, in een zijstraatje van de Emmakade en volgde haar naar de afgesproken plaats.

In Dun ijs, een nog niet uitgegeven boek over haar belevenissen in de oorlog, beschrijft ze hoe Esmée er die ochtend uitzag: 'Een elegante vrouw in een wijde beige jas met een schattig bontkraagje, haar blonde haar hoogopgestoken, prachtig opgemaakt.'

Tijdens het gesprek met Esmée stond Tiny Mulder op de uitkijk in de Raadhuisstraat.

Terwijl ze daar stond zag ze Pieter Wijbenga aankomen die niet wist dat Krijn van den Helm en Oberman op dat moment met Esmée spraken.

Wijbenga is de enige nog levende getuige.

Hij herinnert zich als de dag van gisteren dat hij het adres in de Raadhuisstraat binnenliep. 'Krijn had Piet Oberman gezegd dat hij even alleen met Esmée wilde praten.

Oberman was geen luistervink, maar na een tijdje deed hij toch de deur open van de kamer waar ze waren.

En daar ziet hij Krijn over de vloer kruipen en Esmée die hem als een ouderwetse kasteel vrouw de mantel staat uit te vegen.

Oberman heeft haar daarna alleen meegedeeld dat ze de volgende dag op de trein moest en niet meer in Friesland mocht terugkomen.'

Oberman zelf zegt na de oorlog over dit laatste gesprek met Esmée (procesverbaal van de Politieke Recherche in Leeuwarden 7-6-1946) dat zij niet meer de Esmée was die hij steeds

had gekend.

'Zij zag er zeer slecht, zelfs verlopen uit en ze was nerveus.

Op onze vragen bracht Esmée naar voren dat zij bevreesd was voor de SD-mannen Lammers en Sleijfer, voornamelijk voor eerstgenoemde, die naar zij verzekerde op de hoogte scheen te zijn van haar vroegere illegale werk, en dat alleen de officier Schmälzlein haar tegen arrestatie zou kunnen beschermen.'

Zij vertelde Oberman en Krijn van den Helm dat zij van plan was zo snel mogelijk met

Schmälzlein te trouwen en naar Duitsland te vertrekken, waar ze in een fabriek zou gaan

werken.

Oberman: 'Wij stelden daarop onze eisen, namelijk dat Esmée onmiddellijk uit het Noorden

des lands zou verdwijnen en dat zij bij weigering of bij terugkomst onherroepelijk zou worden neergeschoten.

Esmée besefte zeer goed dat het ons bittere ernst was en stemde toe aan onze eis te voldoen, de verzekering gevend dat zij ons noch de verzetsbeweging nimmer zou verraden.'

Zij spraken af dat zij de volgende ochtend om tien uur zou vertrekken.

Wel mocht ze een paar dagen later terugkomen, om haar trouwpapieren af te halen en daarna zou ze direct naar Duitsland vertrekken.

Tiny Mulder heeft in opdracht van de Kp-leiding gecontroleerd of Esmée ook werkelijk in

de trein stapte.

Op het station in Leeuwarden zag ze voor het eerst Schmälzlein, Esmées vriend.

Samen kwamen ze het perron op: 'Dat is de laatste keer dat ik Esmée gezien heb.'

Peinzend voegt ze daaraan toe: 'Als die twee elkaar een paar jaar later hadden ontmoet...

Hij stond niet bekend als een felle nazi.'

In haar boek Dun Ijs beschrijft Tiny Mulder het vertrek van Esmée uit Leeuwarden uitgebreider: 'Is dat 'm? vroeg ik.

Een mof in een keurig uniform kwam door de ingang met twee grote leren koffers; wat een verschil met de rieten koffers, tassen van touwen kartonnen dozen van de andere reizigers. Daar was Johanna (is Esmée). Mensen keken naar haar: zo chic

De meeste keerden hun gezichten af toen zij haar hand op de arm van haar Kapitän legde.

Als het geen oorlog was geweest zou men denken: wat een knap stel. (...)

Tegen de tijd van vertrek puilden de meeste coupés alweer uit van het Nederlandse schorriemorrie.

De conducteur en de stationschef duwden met hun ruggen de portieren dicht.

Lenig wipte de Kapitän uit de Wehrmacht-coupé keerde zich om en salueerde.

Ook dat portier sloeg dicht.

Ik snoof de enigszins zoete naar roest ruikende rook uit de pijp van de locomotief op.

Een snel fluitje, heftig sissen van stoom, het knarsen van staal op staal. (...)

Van sommige mensen zou je willen dat je ze nooit ontmoet had.'

Ze herhaalt die laatste zin als we met haar praten.

'De teleurstelling en het verdriet, achteraf Ik denk dat iedereen heel veel van Esmée verwachtte en daardoor extra in haar teleurgesteld was.

Ze heeft heel hoog spel gespeeld en dat is uit de hand gelopen.'

Na het vertrek van Esmée doken Krijn van den Helm en Piet er Wijbeng nog dieper onder en nam Piet Obelman de leiding over de Friese Kp over.

Esmée is uit Leeuwarden rechtstreeks naar huis Baarn gegaan.

Ze is niet meer teruggeweest in Leeuwarden en we hebben niets gevonden dat erop wijst dat ze naar Duitsland is gegaan zoals ze tegen Oberman zei.

Uit de verklaring van haar moeder, mevrouw Schimmelpenninck van der Oye blijkt dat zij een paar weken in Baarn is gebleven. 'Half juli kwam Esmée na huis en deelde mij mede dat de zaak in het Noorden finaal was opgerold en dat zij zwaar moest duiken.'

Als reden gaf zij haar moeder op dat haar hospita mevrouw Stienstra uit Huizum was gearresteerd.

Esmée moet zich van twee kanten opgejaagd en bedreigd hebben gevoeld: van de kant van de illegaliteit - alleen Krijn van den Helm beschermde haar nog - en van de kant van deSD.

Ben de Vries had tijdens verhoren door de SD haar naam genoemd en ze wist ongetwijfeld,

dat de SD achter haar aan zat en bij de huiszoeking bij haar hospita sporen van haar had gevonden.

In een proces-verbaal van de Politieke Recherche, afdeling Leeuwarden, verklaarde Riek

Stienstra-Kamp dat de SD haar ondervroeg over de juffrouw die bij haar in huis moest zijn.

'Zelfs werd mijn kleine jongen ondervraagd.'

Ze gaf ontwijkende antwoorden en de Duitsers dropen af.

'Alleen Lammers scheen het zaakje te wantrouwen, hij bleef tenminste talmen en werd tenslotte door een mij onbekende Duitser overreed mee te gaan.'

Riek Stienstra was zo opgelucht over het vertrek van de SD dat ze, zoals ze verklaarde, verzuimde de nodige conclusies te trekken en onder te duiken.

Drie dagen later kwam de Sicherheitspolizei terug en arresteerde haar.

Na de oorlog deed Riek Stienstra uitgebreid verslag van haar gevangenschap. Zij werd verhoord door Untersturmführer Ernst Knorr van de Sicherheitspolizei in Groningen, vaak was de Nederlandse SD'er Lammers erbij.

Ze zou deel uitmaken van een terroristenbende, ze zou terroristen herbergen, ze had deelgenomen aan overvallen, en zou weten van het bestaan van de wapenopslagplaats in het kaaspakhuis.

De SD was vooral geïnteresseerd in de 'moordenaar' van 'hun beste vriend Wolters', een

foute Nederlandse politieman uit Heerenveen, die 27 juni 1944 was geliquideerd, en in 'die

juffrouw Esmée', die bij haar in huis was geweest.

Riek Stienstra ontkende alle beschuldigingen en hield vol dat ze overal buiten stond.

In de loop van de verhoren werd het haar duidelijk dat de SD heel veel wist.

'Dat maakte het volharden bij mijn onschuldige houding uiterst lastig.

Tenslotte scheen het de heren te vervelen en werd order gegeven De Vries binnen te brengen. Door de geweldige spanning waaraan ik bloot stond ontging mij de betekenis van die naam. Een niet te beschrijven emotie ging door mij heen, toen de deur van de verhoorkamer open ging en de mij zo goed bekende KP'er Ben de Vries werd binnengeleid, zwaar geboeid en met sporen en kentekenen van verschrikkelijke mishandelingen op zijn gezicht.

Ben herkende mij direct en gaf dit tot mijn grote ontsteltenis ook te kennen door mij te begroeten met de woorden: "Dag Riek." Dit verwekte een hoongelach bij de rest van het gezelschap, waarop Ben tegen mij zei: "Riek, meid, beken alles maar, wij zijn verloren, dit is het beste."

Wat toen door mij heen ging is niet te beschrijven.

Ik heb mij nooit meer precies kunnen herinneren wat hierna is gebeurd.

Ik geloof dat ik lange tijd verschrikkelijk heb geschreid.

Toen ik enigszins tot bedaren was gekomen werd Ben op de stoel naast mij neergezet en begon de ondervraging opnieuw.'

Ontkennen had weinig zin meer, Ben de Vries had alles al bekend.

In diezelfde verklaring zegt Riek Stienstra-Kamp dat zij met Esmée had afgesproken dat zij, als er iets mis zou gaan tegenover haar ondervragers zou volhouden dat Esmée veel omgang met Duitsers had, in het bijzonder met een Duitse officier genaamd Hans, 'omdat Esmée blindelings vertrouwde dat deze Duitse officier haar afdoende zou beschermen'.

Riek Stienstra hield zich aan deze afspraak.

'Ik deed het voorkomen alsof ik Esmée verweet de oorzaak te zijn van al mijn ellende en een dubbele rol te spelen.

Haar raadgeving indachtig verklaarde ik dat zij met Duitsers omgang had en in het bijzonder met een officier genaamd Hans.

Wat Lammers deed opmerken: Hans Schmälz... hè?

Ik schrok hiervan en de aanwezigen barstten in lachen uit.' Ze moest de Duitse officier beschrijven en Lammers was kennelijk met deze mededeling ingenomen.

Na de oorlog verklaarde Lammers waarom hij er zo op gebrand was Esmée in handen te krijgen.

Hij verdacht haar van medeplichtigheid aan de moord op Sikke Wolters (de foute politieman uit Heerenveen).

Wolters was een vriend van Lammers en zij hadden elkaar beloofd dat 'wanneer een van ons

het slachtoffer zou worden van een aanslag (die naar wij wel wisten elk ogenblik plaats zou kunnen vinden) de ander niet zou rusten voor en aleer hij de daders zou hebben opgespoord en gearresteerd' .

Ben de Vriès had hem, onder zware druk, verteld dat de liquidatie van Wolters was voorbereid ten huize van de weduwe Stienstra en dat Krijn van den Helm en Esmée van Eeghen daarbij waren.

'De belofte aan Wolters gerouw,' zegt Lammers in de papieren, 'heb ik mij ingespannen zijn moordenaars in handen te krijgen.

Vandaar mijn belangstelling voor Esmée van Eeghen, die naar ik meende mij dichter bij mijn doel zou brengen en meer zou weten dan Ben de Vries.

Ik dacht door de arrestatie van Esmée meer illegaal werkende personen te achterhalen, voornamelijk personen die het ook op mijn leven hadden voorzien.'

De bewering van Ben de Vries dat de liquidatie van Sikke Wolters bij de weduwe Stienstra was voorbereid en dat Esmée daarbij was, werd door Riek Stienstra tijdens verhoren bevestigd.

Lammers: 'Het is duidelijk dat een meisje als Handschrift van Esmée, dat met dergelijke belangrijke illegale werkers in contact stond, zeer belangrijk voor ons was.' De opmerking van Riek Stienstra dat Esmée niet meer bij haar woonde, maar bij een Duitse officier, maakte Esmée nog interessanter, 'daar meteen aan spionage werd gedacht'.

Lammers verklaarde verder dat de weduwe Stienstra de naam van de Duitse officier niet

kende en alleen wist dat hij zwart haar had en Hans heette.

Lammers: 'Er ging mij een licht op en ik concludeerde dat het niemand anders kon zijn dan Hans Schmälzlein, Oberzahlmeister bij het Verpflegungsamt in Groningen, wonende aan de Emmakade in Leeuwarden. Ik kende deze Schmälzlein.'

Lammers besprak de zaak met Untersturmfürrer Knorr, en kreeg de opdracht samen met de

Nederlandse SD'er Faber en de Duitser Schäper onderzoek naar Esmée te doen bij Schmälz

'Esmée bleek niet meer bij Schmälzlein te wonen en hij verklaarde niet te weten waar zij

wel was en wie zij was.

Ook verzekerde hij op erewoord dat hij geen foto van haar hoewel later bleek dat er een grote foto Esmée in zijn slaapkamer stond.

Hij stelde wel enige reeds verscheurde brieven van Esmée ter hand, maar daaraan hadden wij niets.'

Knorr gaf Lammers opdracht de zaak geheel naar eigen goedvinden zelfstandig te behandelen en beide Duitse officieren indien mogelijk te verstrikken.

Lammers bezocht Schmälzlein en Pingel regelmatig, maar werdt niets wijzer over Esmée.

Tot hij bij de heren een jongedame aantrof, die hem werd voorgesteld als Bep H., de Hausdame van Pingel

Zij bemoeide zich niet met het gesprek, dat al snel over Esmée ging, maar toen zij even alleen

met Lammers in de kamer was, fluisterde hem toe dat zij hem veel meer over Esmée

vertellen dan de twee mannen.

Ze spraken af elkaar de volgende ochtend te zien in de kamer van Bep H. in de Prins Hendrikstraat in Leeuwarden.

'Aldus geschiedde,' verklaart Lammers droog en H. deelde mij die volgende morgen mee

dat zij mij Esmée wel in handen kon spelen.'

Bep H. bevestigde dit in de verhoren na de oorlog.

Ze bood Lammers aan een afspraak met

Esmée te maken in Amsterdam en 'alzo de in de gelegenheid te stellen Esmée arresteren'. 'Lammers vond dit prachtig.'

Hij sprak met haar af dat ze de volgende avond in Hotel de Kroon in Leeuwarden twee SD'

zou ontmoeten, die haar naar Amsterdam Zouden volgen.

Ze stuurde een brief naar Esmée in Baarn met het voorstel elkaar weer eens te zien en te praten.

Er kwam een telegram van Esmée terug met het voorstel elkaar de komende donderdag op het Centraal Station in Amsterdam te ontmoeten.

Op 9 augustus 1944 vertrok Bep H. in gezelschap van de Nederlandse SD'er Piet er Joh

Faber en de Duitse Hauptscharführer Helmut Schäper met de eerste trein uit Leeuwarden

over Stavoren, naar Amsterdam.

Op het Centraal Station heeft ze Esmée, zoals afgesproken met een kus aan de twee SD'ers aangewezen

Pieter Johan Faber doet in een procesverbaal;van de Politieke Opsporingsdienst in Groningen van 28 september 1945 verslag van de arrestatie van Esmée.

'Op het Centraal Station te Amsterdam zagen wij dat H. een ontmoeting had met een dame die zij omhelsde.

Dat moest dus Esmée zijn.

Daar op gingen beide dames naar een naburig café aan het water. Daar gingen ze aan een tafel zitten en gebruikten iets.

Wij hebben ons toen bij de dames gevoegd en gezegd dat ze zich rustig moesten houden en dat ze gearresteerd waren.

Daarop hebben wij de dames overgebracht naar het hoofdkwartier van de SD Amsterdam.'

Omdat ze daar geen arrestanten wilden aannemen, zijn ze doorgereisd naar Haarlem.

Daar durfden de twee SD'ers Esmée niet achter te laten op het politiebureau: 'Ze zou de buitenwereld in kennis kunnen stellen van haar arrestatie.'

Er werd besloten de nacht door te brengen in een hotel in Haarlem.

Bep H. verklaarde na de oorlog dat zij eerst nog wat gedronken hebben bij de ouders van Faber in Haarlem (een notoire familie van verraders, Faber sr. werd in de zomer van 1944 in Haarlem doodgeschoten door het verzet).

De volgende ochtend reisden de twee SD'ers met de vrouwen naar Groningen, H. werd in

Meppel in vrijheid gesteld en ging door naar Leeuwarden.

'Esmée,' zei Faber, 'hebben wij in Groningen, in het Scholtenshuis ter beschikking gesteld

van onze chef Knorr.'

In Groningen omdat de Sicherheitspolizei bang was dat in Leeuwarden de KP maatregelen zou nemen om Esmée te bevrijden.

Een navrant detail: het Scholtenshuis' dat door de Duitsers was ingericht als hoofdkwartier van de Sicherheitspolizei en de SD was het ouderlijk huis van Esmées jeugdvriend ridder Bosch van Rosenthal.

Als een afterthought voegt Faber aan het verhoor toe dat hij in Haarlem Esmée heeft toegestaan naar huis te telefoneren, 'natuurlijk onder ons toezicht'.

De moeder van Esmée heeft dat na de oorlog bevestigd, via kennissen kreeg zij bericht dat Esmée had gebeld om te zeggen dat zij een paar dagen zou wegblijven en dat haar moeder zich geen zorgen hoefde te maken.

Esmée had haar moeder verteld dat zij naar Amsterdam ging waar ze een afspraak had met een meisje H. dat zij kende uit Leeuwarden.

De volgende dag belde zij haar moeder weer, uit Groningen nu, om te zeggen dat er drie mannen naar Baarn zouden komen om haar kamer' na te zien.

Zij vroeg haar kleren mee te geven.

Mevrouw Schimmelpenninck van der Oye in het proces-verbaal: 'Ik begreep van deze geschiedenis niets.

Ik kreeg sterk de indruk dat Esmée onder pressie sprak of dat het gesprek werd afgeluisterd. Ik wilde nog nadere uitleg van Esmée, maar ze voorkwam al mijn vragen en zei: "Ik ga hetzelfde doen als.Dave".' (Haar broer die was verraden toen hij naar Engeland

wilde oversteken en in een concentratiekamp zat.)

Jaloezie zou het motief voor het verraad van Bep H. zijn geweest. Bep H. sliep bij Pingel, zegt Piet er Wijbenga, maar ze was verliefd op Schmälzlein, de vriend van Esmée.

Die Duitsers waren gezonde jongens, voegt hij er fijntjes aan toe.

Ook de Nederlandse SD'er Lammers noemt minnenijd als reden voor het verraad door H.

De rechercheur van de Politieke Opsporingsdienst in Groningen, Jan Kerkhof, die Bep H. na de oorlog verhoorde, voegt ongevraagd aan het proces-verbaal zijn visie op de zaak toe: Bep H handelde uit jaloezie.

Zij had het rijk alleen, bij de twee Duitsers, tot Esmée verscheen.

Esmée, een hoogst ontwikkeld meisje met een eersteklas opvoeding, charmant en innemend, windt iedereen om haar vinger.

En Bep voelt dat zij tegen zo iemand niet op kan.

' Ze leest nog stapels boeken, om haar achterstand in ontwikkeling in te halen maar het mag niet baten.

‘Bep voelt elke dag duidelijker dat zij alleen en ook niet meer dan dat, een meisje van plezier is.

Hoewel Esmée haar vriendin is kan zij niet boven de jaloezie op het meisje uit betere kringen

uitkomen.'

Tot zover de taxatie van de rechercheur.

Uit de verklaringen van Bep H. zelf blijkt daar allemaal niets van.

In het eerste verhoor na de oorlog zegt zij dat de SD'er Lammers haar dwong Esmée uit te leveren, waarbij hij haar herinnerde aan haar verzetsverleden en daarbij op zijn pistool wees. Later komt ze daarvan terug en zegt dat ze veel van de Duitse officier Pingel hield en bang was dat hij 'zijn uniform zou moeten uittrekken' door de gevaarlijke aanwezigheid van Esmée in het huis aan de Emmakade.

Bep H. leeft nog, maar ze wil niet praten: we zullen het met haar verklaringen van direct na

de oorlog moeten doen.

De geschiedschrijving geeft alleen het geijkte beeld van een jaloerse vrouw die bereid is haar vriendin en rivale te verraden.

Daarbij moet wel gezegd worden dat Bep H. wel aanleiding tot die verdenking gaf.

In ieder proces-verbaal staat bijvoorbeeld dat ze zich kleren toeëigende uit de koffer die Esmées moeder haar toestuurde met het verzoek die naar Esmée in de gevangenis te brengen.

Bep H. was verkoopster bij de Bonneterie in Amsterdam, ze had de twintig jaar oudere

Oberzahlmeister Pingel ontmoet in het Victoria Hotel in Amsterdam en was hem gevolgd naar

Leeuwarden, waar ze werk vond op het distributiekantoor .

Ze was de oudste van negen kinderen uit een katholiek arbeidersgezin in de Amsterdamse Jordaan, actief in de katholieke jeugdbeweging en in de vooroorlogse burgerwacht.

Toen ze Esmée van Eeghen ontmoette had ze turbulente jaren achter de rug, in het begin van de oorlog ging ze in het verzet, mei 1941 werd ze gearresteerd.

Drie maanden later kwam ze, hoogzwanger, uit de gevangenis in Scheveningen.

Diezelfde maand werd haar dochter geboren: Wilhelmina.

De vader van het kind, die ze had leren kennen in het verzet, had haar voorgespiegeld dat hij ongetrouwd was.

Toen ze hem vertelde dat ze zwanger was verzocht hij haar hem en zijn gezin vooral geen moeilijkheden te bezorgen en stuurde haar vijfhonderd gulden 'om het weg te maken'.

Na de geboorte ging Bep H. terug naar haar ouders en liet het kind op hun verzoek opnemen in een kindertehuis.

Voorjaar 1944 verhuisde zij naar Leeuwarden, waar zij in het huis van de Oberzahlmeisters Pingel en Schmälzlein Esmée ontmoette, die haar werd voorgesteld als de 2 vriendin van Schmälzlein. Esmée en Bep H. raakten bevriend, zegt H. Esmée ging zelfs zo ver dat zij in een vertrouwelijke bui praatte over haar illegale werk, ze '; vertelde H. dat ze werkte voor de KP en gezocht werd door de Duitsers.

Bep H. gaf dit door aan Pingel, 'aangezien ik het te gevaarlijk vond dat een dergelijk iemand vertoefde in het huis van twee Duitse officieren'.

En Pingel vertelde het weer door aan Schmälzlein.

In een rapport voor de Stichting Politieke Delinquenten zegt Bep H. dat Esmée zich van twee kanten bedreigd voelde.

De KP had haar gezegd dat haar leven in gevaar zou komen als zij niet aanstonds de relatie met Schmälzlein verbrak.

En aan de andere kant was zij bang voor de sd , vooral voor de sd’er Lammers en Sleijfer die op de hoogte waren van haar illegale werk.

Als het erop aankwam, zou ze nog liever in handen van de sd vallen, ‘omdat zij tenslotte iedere Duitser om haar vinger wond’.

Over het verblijf van Esmée in het Scholtenshuis bestaan de wildste verhalen.

Ze zou een eigen kamer gehad hebben - met divan. Ze kreeg bijna iedere dag brood en melk, in verband met haar nierkwaal, en sigaretten, 'omdat zij dan alles vertelde wat wij weten wilden'.

Deze verhalen zijn, voor zover wij konden nagaan, gebaseerd op twee bronnen: de verhoren van de SD'er Lammers en van Jacoba Baptisten, de -Nederlandse - secretaresse van Untersturmführer Knorr, die beiden in hun verhoren moeite deden aan respectievelijk de doodstraf en een lange gevangenisstraf te ontkomen.

Jacoba Baptisten verwonderde zich over de zeer ongebruikelijke behandeling van Esmée.

'Zij verbleef in een kamer op de tweede verdieping van het Scholtenshuis en had op deze etage bewegingsvrijheid.

Zij kreeg sigaretten, ging met Knorr in een personenauto naar Leeuwarden en bezocht met Schäper een keer de bioscoop.'

Ze weet dat Esmée heeft aangeboden voor de SD te gaan werken en dat Untersturmführer Knorr het plan had hierop in te gaan, maar dat er nooit een beslissing is genomen.

'Zij heeft van het haar bekende illegale werk zeer veel meegedeeld aan Knorr en Lammers,

die bij deze verhoren verschillende adresboeken raadpleegden.

Eigenlijk beperkten deze verhoren zich tot het opnemen van wat zij vertelde.

Ik weet zeker dat hiertoe geen enkele pressie is uitgeoefend.

Wanneer zij zich ter zake iets herinnerde kwam zij uit vrije wil naar de kamer van Knorr om hem dit mee te delen.

Ik herinner mij dat zij onder de indruk was toen Knorr haar de dood van haar vriend Van den Helm berichtte.

Naar men zegt heeft zij toen even gehuild.'

Aan het slot van haar verklaring zegt ze niet te weten of er een verhouding heeft bestaan tussen Esmée en Untersturmführer Knorr.

Ze acht dit niet uitgesloten. 'Wel is dit het geval geweest met leden der Ordnungspolizei.' Einde verklaring. ,Het hoofd van de Politieke Recherche in Groningen doet de verklaringen van Jacoba Baptisten, in een brief van 24 oktober 1946 aan de advocaat fiscaal bij het Bijzonder gerechtshof in Leeuwarden, af met 'niet van overwegend belang'.

Jacoba Baptisten, die na de oorlog in Duitsland was gearresteerd, had in de gevangenis in Groningen Bep H.'.de verraadster van Esmée, ontmoet.

De rechercheur veronderstelt dat Jacoba Baptisten haar verklaring over Esmée heeft afgelegd, om H. te ontlasten.

Over Jacoba Baptistens beschuldiging dat Esmée voor de SD werkte, heeft de SD'er Lammers een heel ander verhaal.

Hij had Esmée voorgesteld contact te zoeken met een man uit Winschoten, die voor de Abwehr (Duitse contraspionage) werkte, maar in de ogen van de Duitsers niet helemaal betrouwbaar was.

Esmée zou moeten uitzoeken aan welke kant de man stond en daarover een rapport inleveren.

'Esmée was echter mijn vertrouwen niet waard en briefde alles over aan Knorr,' beklaagt Lammers zich, 'klaarblijkelijk met de bedoeling mij een hak te zetten en mij onmogelijk te maken.'

Hij heeft nog heel wat moeite gehad zichzelf bij zijn chef schoon te wassen.

En hij had Esmée nog wel laten blijken 'dat zij zich op die manier langzaam van de Sicherheitspolizei kon losmaken en tenslotte kon maken dat zij weg kwam.'

Lammers spreekt ook de verklaring van Jacoba Baptisten tegen dat Esmée af en toe de gevangenis kon verlaten.

'Men heeft wel beweerd dat Esmée los geweest zou zijn maar dat is niet juist.

Ze is wel eens in de auto meegeweest naar Leeuwarden om woningen aan te wijzen van ondergedoken politiemensen, maar hier heeft zij niets van terechtgebracht.'

Officieel werd Esmée verhoord door Untersturmführer Knorr (leider van een afdelingvan de Sicherheitspolizei en de SD in Groningen, speciaal belast met de bestrijding van het linkse verzet), maar volgens eigen zeggen heeft Lammers vaak met haar gepraat.

De dag nadat Esmée was opgesloten in het Scholtenshuis kwam hij naar Groningen. 'Ik sprak met Esmée over koetjes en kalfjes en op den duur vroeg zij mij waarvoor zij eigenlijk was gearresteerd.

Ik zei dat we daar straks over zouden praten, maar dat ik het jammer vond dat de weduwe Stienstra, haar hospita uit Huizum, moeder vantwee jonge kinderen, nu voor haar gevangen zat. Esmée begon daarop te huilen en verklaarde alles goed te willen maken, zij was bereid alles te bekennen als Riek Stienstra maar naar huis mocht.'

Lammers voegt daaraan toe dat hij dat gemakkelijk kon beloven, omdat hij mevrouw

Stienstra al toegezegd had dat ze zou worden vrijgelaten in ruil voor haar eigen bekentenis. (Zo erg vond hij het nou ook weer niet voor die arme moeder van twee jonge kinderen.

Het eerste verhoor van Esmée was 11 augustus 1944 en pas 30 augustus werd Riek Stienstra vrijgelaten.)

Lammers verklaarde dat Esmée hem in dat eerste verhoor alles vertelde over de liquidatie

van zijn vriend Sikke Wolters en over de daders: 'Ware ik niet ziek geworden, ik had ze zeker in handen gekregen.'

Verder zegt hij niets over Esmée, behalve dat hij haar brood en melk bracht - in verband

met haar nierkwaal - en sigaretten. (Een nierkwaal heeft Esmée nooit gehad, blijkt uit het sectie rapport na haar dood.

Roken deed ze wel, in het rapport staat dat haar vingers bruin zagen van de nicotine.)

Bijna een jaar later, in juni 1946, nadat de doodstraf was geëist tegen Bep H., de verraadster van Esmée, schiet Lammers H. te hulp en komt terug op zijn getuigenverklaring tegen haar (op een zitting van het Bijzonder Gerechtshof in Groningen van 30 januari 1946),

'omdat er een verkeerd licht op de zaak-H is geworpen'. Hij is het niet eens met de advocaatfiscaal die stelde dat Bep H. een illegaal werkster verraadde. 'Op het moment dat Esmée verraden werd, was zij geen illegaal werkstel meer.'

'De arrestatie van Esmée van Eeghen is voor de Sicherheitspolizei van onschatbare waarde geweest,' verklaart hij. 'Esmée toonde zich tegen over haar vroegere vrienden niet in het mins

loyaal en vertelde zonder enige reserve en zonder de minste dwang (er is wel eens beweerd dat Esmée mishandeld is, doch dit is absoluut niet waar, daar het in het geheel niet nodig was alles wat zij wist.'

'Door mededelingen van Esmée' arresteerde de Sicherheitspolizei vijf belangrijke verzetsstrijders en -strijdsters en kwamen de Duitsers aan de naam van Piet Ober man, 'die zich door gebruik van een vuurwapen aan arrestatie wist te onttrekken '.

Bovendien deed zij 'mededelingen over een verzetsorganisatie in Limburg, die zij een keer van wapens heeft voorzien'.

Lammers zoekt de grond voor haar manier van handelen in haar drang om altijd in het middelpunt van de belangstelling te willen staan.

Hij veronderstelt dat ze het interessant vond te laten zien hoe belangrijk de rol was, die zij had gespeeld, 'waarbij ze zich niet realiseerde hoeveel slachtoffers zij onder haar vroegere vrienden maakte'.

En hij voegt er een merkwaardige psychologische interpretatie aan toe: 'Esmée was een uiterst mondain en zeer erotisch type, die door haar vele omgang met mannen veel te week was geworden en als was in de handen van de Sicherheitspolizei.'

Hij begrijpt niet dat de verzetsbeweging zoveel vertrouwen in haar had gesteld. 'Men kon er immers zeker van zijn dat zij, mocht ze ooit gearresteerd worden, alles lange tijd hebben Esmées vrienden uit de Friese illegaliteit aangenomen dat de door Lammers genoemde illegalen door Esmée verraden waren.

De rechtszaak tegen Bep H. veranderde bijna .in een zaak tegen Esmée van Eeghen, door de vraag of H. nu wel of niet een verzetsstrijdster verried.

Op de schriftelijke vraag van de documentatiedienst van de Binnenlandse Strijdkrachten in Leeuwarden aan illegalen, welke vrienden zij in de strijd hadden verloren, antwoordde niet één Esmée van Eeghen.

Tiny Mulder, koerierster die veel met Esmée samenwerkte, noemde tweeëntwintig namen, maar niet die van Esmée.

In 1964 pleit Pieter Wijbenga in het Friesch Dagblad Esmée vrij van de beschuldigingen en in zijn Bezettingstijd in Friesland gaat hij daarmee door.

Ze blijft een 'afvallige die om een man, een vijand nog wel, haar werk en haar vrienden in de steek liet en overliep naar het kamp van de vijand '.

Maar of ze een verraadster was vraagt hij zich af.

Stuk voor stuk weerlegt hij de beschuldigingen.

Ds. Touwen, predikant in Makkum, die door Esmée verraden zou zijn, werd al door de Duitsers gezocht toen Esmée nog vrij rondliep.

Waarschijnlijk is de SD hem op het spoor gekomen na de vondst van de cartotheek in het kaas pakhuis.

Ds. Van der Wissel, die ook door Lammers wordt genoemd als slachtoffer van Esmée, werd in werkelijkheid gepakt omdat hij weigerde het onderduikadres van zijn zoon te noemen.

Een derde illegale werker wiens naam zij genoemd zou hebben, kan zij onmogelijk gekend hebben.

En een vierde was al door de eerder gearresteerde Ben de Vries genoemd als degene die Lammers' vriend Sikke Wolters had doodgeschoten.

Alleen over mevrouw Toornstra-Huisman, 'de terroriste van Steenwijk' is Pieter Wijbenga niet zeker, Esmée kan haar naam genoemd hebben. 'Maar,' voegt hij eraan toe, 'dan blijft het onverklaarbaar dat van deze personen alleen ds.Touwen is gefusilleerd.

Als Esmée alles had verteld wat zij wist dan zouden er zeker meer mensen gefusilleerd zijn.'

De ernstigste beschuldiging tegen Esmée is dat de dood van Krijn van den Helm aan haar te wijten zou zijn.

De dag dat Esmée uit Leeuwarden vertrok, ging ook Krijn van den Helm weg om diep onder te duiken en de leiding van de KP in midden-Oost-Nederland op zich te nemen.

Esmée zou met een brief aan mevrouw Van den Helm de SD op het spoor van Krijn gezet hebben.

De moordenaar van Krijn was Piet er Johan Faber, de Nederlandse politieman die voor de SD werkte en die ook Esmée had gearresteerd.

Hij was vierentwintig jaar toen.

Voor de politieke opsporingsdienst in Groningen (proces-verbaal 28 september 1945) verklaarde hij dat hij in opdracht van Untersturmführer Knorr met een brief van Esmée naar Amersfoort reisde, naar de ouders van Krijn van den Helm, een adres dat Esmée had opgegeven.

Hij was in gezelschap van Hauptscharführer Helmuth Schäper(35 jaar) en zijn broer Karel Faber (22 jaar) die ook voor de SD werkte.

Op het opgegeven adres kreeg hij te horen dat hij bedoelde brief daar niet kwijt kon en maar naar een ander adres moest gaan, 'dat door die mensen nader werd omschreven'.

Terwijl Schäper en zijn broer Karel op een afstand bleven, belde hij aan bij het opgegeven adres.

Hij werd opengedaan door een oude dame, die de brief mee naar binnen nam.

Het duurde vrij lang voor ze terug kwam en hem vroeg even in de hal te wachten.

Toen hij daar stond kwam er een heer de hal binnen 'die ik onmiddellijk herkende als Krijn van den Helm, de man die wij zochten.

Hier had ik natuurlijk niet op gerekend, waardoor ik mijn houdinggeheel opnieuw moest bepalen.

Ik heb mij voorgesteld onder mijn ware naam, waarop Van den Helm mij meenam naar een serre.

Uit het gesprek dat toen volgde probeerde Van den Helm gewaar te worden met wie hij te doen had.

Hij was geweldig wantrouwend.

Hij wilde mijn persoonsbewijs zien en dat heb ik hem gegeven.

Hij zei de dat ik ook zijn persoonsbewijs kon zien.

Hij maakte een beweging alsof hij zijn persoonsbewijs uit zijn achterzak wilde halen.

Ik zag echter dat hij zijn pistool wilde trekken.

Natuurlijk was ik hem te snel af en richtte mijn pistool op hem. Ik voegde hem toe dat hij zijn pistool moest laten vallen en zijn handen opsteken.

Hij gaf hieraan geen gevolg en greep mijn pistool vast.

Ik greep daarop met mijn linkerhand zijn pols vast om te verhinderen dat hij zou schieten.

Ik kon mijn eigen pistool niet vrij krijgen en heb afgedrukt.

Ik raakte Van den Helm in de hartstreek.

Er volgde een worsteling waarbij ik nog. enige keren op Van den Helm heb geschoten.

Hij zakte in elkaar en even later was hij dood.'

Faber beschrijft dat hij Krijn zijn pistool, een Walther heeft afgenomen en Schäper en zijn broer heeft binnengehaald om huiszoeking te doen.

Direct daarop kwamen de Duitsers, die de omgeving afzetten, het lichaam van Krijn naar buiten sleepten, op een vrachtauto gooiden en ermee wegreden.

Terug in Groningen kreeg Faber een ernstige reprimande van zijn hoogste baas omdat hij Krijn van den Helm niet levend in handen had gekregen.

'Ik had ook niet de opdracht Van den Helm dood te schieten, ik handelde uit zelfverdediging,' zegt hij ter verdediging.

In het proces-verbaal staat niet waar de brief van Esmée is gebleven, er is Faber ook niet naar gevraagd.

Ruth de Jonge, die sinds 1942 bij de familie Van den Helm was ondergedoken, was ooggetuige van de moord op Krijn.

Zij weet niets van een brief, ze heeft hem niet gezien en ze heeft er ook nooit iets over gehoord.

Ze is na de oorlog naar Amerika geëmigreerd en heeft op ons verzoek haar herinneringen aan die middag opgeschreven.

Het kost haar nog steeds veel moeite de gebeurtenissen te beschrijven.

Krijn van den Helm was naar het huis van zijn schoonouders gekomen omdat hij daar een afspraak had.

Ruth de Jonge zat met hem te praten op de stoep van de serre toen er werd gebeld.

Mevrouw Van den Helm, die in verwachting was, rustte boven en haar zoon Krijntje sliep in zijn bedje in de eetkamer naast de serre.

"Het ging erg vlug,' schrijft ze.

'Krijn greep zijn revolver, maar te laat.

Hij werd neergeschoten voor hij een kans had.

Meteen was het huis vol Duitsers die alles doorzochten.' Ruth,